dinsdag 21 april 2009

klassieke schoonheid in een vroege polder

Het is zes uur. Een beetje vroeg nog, maar het is al wel licht. Ik ben net aangekomen in de polder waar ik eergisteren ook al even gevist heb. Toen was het maar een uurtje, nu heb ik iets meer tijd. Vandaag werd onverwacht een vrije dag, precies midden op de dag hebben we een afspraak in het ziekenhuis, waardoor werken een beetje lastig wordt. Het is hier heerlijk stil. De drukke autoweg achter me lijkt nog wel verlaten. De wind, die zachtjes in mijn gezicht blaast voorkomt dat herrie van voorbijrijdende vrachtwagens echt storend wordt. Vogels laten zich nog nauwelijks horen, dat komt wel. Tijdens de wandeling naar de eerste brug heb ik al wel een aantal eenden en een reiger verstoord.

Vanaf het eerste bruggetje heb ik een mooi uitzicht over dit oude poldertje. De middeleeuwse dijk die er bijna dwars doorheenloopt wordt geflankeerd door donker veenwater. Links van me valt beweging op. Twee kleine karpers eten ongegeneerd iets wat ik niet kan zien van het oppervlak. Onder de brug blijken er meer te zitten, alweer kleinere vissen. Ik besluit door te lopen naar de stek waar ik eerder zat, een paar honderd meter verwijderd van de weg die later wel veel herrie zal gaan maken.

Waar nog geen 48 uur geleden zoveel karpers zaten dat je over de ruggen naar de overkant kon lopen zonder natte voeten te krijgen, is het nu bladstil. Geen belletje spat uiteen, geen vin beroert van onder af het oppervlak. Toch maar weer terug naar de brug. Beter een kleine karper dan helemaal geen karper, daarvoor zijn mijn visuren me te kostbaar. Toch licht gedesillusioneerd zet ik de hengel, die nog beneden stond nadat ik hem eens goed had schoongemaakt weer in elkaar. Mijn tuig moet maar heel simpel zijn. Ik kan me wel een beetje voor de kop slaan omdat ik het halfje brood waarmee ik ruim een uur geleden in mijn handen stond weer in de kast heb gelegd. Door de ruimte die ik daarmee bespaard heb heb ik nu wel koffie in mijn tas, maar geen mogelijkheid om de karpers die ik zie te vangen. Ik schuif twee drijvertjes op mijn lijn. Ze zijn gemaakt van een stukje van de schacht van een ganzenveer. De topjes heb ik in oranje verf gedoopt. Een enkel loodhageltje en een dunstelige haak en ik ben klaar.

Eerst een klein handje voer naast de rozet van een gele plomp. Als er karper gaat eten zal het vast daar gebeuren. Ik gok dat het water hier ongeveer 50 centimeter diep is, maar daar vergis ik me in. Het eerste drijvertje zinkt totdat het loodje de bodem heeft bereikt. Nog maar net zichtbaar blijft het staan, bijna 20 centimeter onder water. Net buiten werpbereik laten wat karpers zich duidelijk zien door hun gedrag. Ik zie een stukje rug, een grote ronde bek en een stukje staart. Ze liggen, net als de kleintjes op de diepere hoofdwatergang waar ik nu naast zit, vlak onder het oppervlak, tussen de planten. Ik maak het me gemakkelijk en schenk een eerste bakje koffie in. Het is niet koud, en de eerste zangvogels laten zich horen. Een tjiftjaf zit schuin voor me, met een merel er vlakbij. Wat dichterbij zitten twee koolmezen tegen elkaar op te bieden, terwijl her en der vinkeslagen klinken.

Ik heb me al een beetje neergelegd bij een ochtendje kijken en genieten. De vissen gaan zich alweer niet gemakkelijk laten vangen zo te zien. Of toch? Een paar belletjes ontstaan, duidelijk veroorzaakt door een wroetende vis. Even later een stuk van een staart. Staart en bellen horen bij elkaar. Als de bellen zich verplaatsen doet de staart het ook. Het bovenste drijvertje schuift richting het onderste, en weer terug. De vis heeft mijn lijn geraakt. Ik laat de halve sigaret die ik tussen de vingers van mijn linkerhand houd voorzichtig vallen. Ik ga zo beide handen nodig hebben. Het drijvertje schuift opnieuw, nu van het voorste drijvertje weg, dat nu bijna weer boven water komt. De vis heeft zich opgericht en het loodje van de bodem getild. De drijvertjes vervolgen nu samen hun weg naar links, richting de ondiepe zijsloot. Ik sla, net als eergisteren, als ik denk dat alles goed zit.
Ik ben middels "Nico" en de lijn verbonden met een trage karper. Even zie ik hem. Hij lijkt me van gemiddelde grootte en gewicht, een pond of vijftien, misschien een beetje meer. De vis zwemt van me weg, in de richting van een plompenbed. Ik probeer hem niet te stoppen, dat zou dom zijn. Hoe minder geweld ik maak, hoe rustiger de vis blijft. Hij komt toch wel weer los. Tijd heb ik genoeg, de vis ook. Hij laat zich niet opjutten en zwemt langzaam onder de bladeren door. Ik laat de spanning even gaan, waarop hij stopt met zwemmen. De hengel gooi ik om, ik trek nu vanaf de andere kant. De vis doet braaf wat ik van hem verwacht, zwemt dezelfde weg terug en zoekt zijn heil in de hoofdwatergang. Hij blijft laag, ik verbaas me daarover. Harder trekken dan ik al doe durf ik niet, het haakje is niet krachtig genoeg voor zoiets. De hengel houd ik voortdurend onder de maximale spanning, en ik geef voorzichtig mee als de vis weer een metertje weg wil zwemmen.
De slip laat zich soms even horen. Een fietser valt bijna als hij zich realiseert dat er iets gaande is en al rijdende probeert om te kijken. Hij blijft niet wachten op de afloop. Ik sta al zeker vijf minuten met een heel krom eind glasvezel in mijn handen. De volgende kijker is een oudere hardloper. Hij blijft staan, wil iets zeggen maar houdt zijn mond. De vis bevindt zich vlak onder hem. Hij staart ernaar. Ik hoop dat hij blijft, iets zegt me dat ik me in het formaat van de vis flink vergist heb. De hardloper besluit helaas zijn ronde te hervatten, het duurt hem te lang. Ik durf hem niet te vragen te blijven wachten. Er zijn al bijna tien minuten voorbij. De vis laat zich eindelijk van de bodem lichten, zei het onder protest. Hij is moe, ik ook. Mijn arm begint pijn te doen, terwijl ik er toch op let niet in het handvat te knijpen. Ik neem de hengel even in mijn linkerhand, ondertussen lopend richting het net dat een paar meter verderop ligt. De karper geeft het nu echt op. Als een grote boot komt hij deels op eigen kracht dichterbij.

De karper die mijn net in zwemt blijkt te worden gevolgd door een tweede vis, die zelfs heel even op de rand van het net balanceert. Ik ben blij dat hij de goede kant opglijdt, terug het water in. Op een druktemaker in mijn net zit ik niet echt te wachten. Met alleen de linkerhand blijk ik het net niet te kunnen tillen. De hengel leg ik neer. Met twee handen lukt het wel. Voor me ligt een grote schubkarper, een vrouwtje vol met kuit. Wat zal ze wegen? Ik heb alleen een meetlintje. 77 centimeter is ze. Gezien de omvang zal het gewicht al snel een pond of 25 halen. Eindelijk, na lang zoeken en proberen weer een grote karper! Met de zelfontspanner maak ik ruzie totdat ik een foto heb waarop zowel de kop van de vis als mijn ongewassen hoofd staan. Een netter plaatje maak ik met de vis in het net.

Ze gaat terug. Ik kijk haar na, schenk koffie in en besluit mijn blaas te legen tegen een populier die gezien het aantal brandnetels eromheen al vaker voor dat doel is misbruikt door passerende fietsers. Nu het moeilijkste moment: stoppen of doorgaan? Beter dan dit wordt het eigenlijk niet meer, zelfs niet als ik een vis vang die groter is. Stoppen zou echter het opgeven van vistijd zijn, en dat kan niet. Ik besluit door te lopen naar een plek verderop. In een heel ondiep stuk water zijn wat karpers bezig zich door de plompen te bewegen. Ik zoek voorzichtig een stukje plantvrije bodem in het water dat hier maar 30 centimeter diep is. Zoals vaker vraag ik me weer af hoe het toch kan dat een grote vis zich ongezien door zulk ondiep water kan voortbewegen. Dat ze het kunnen bewijst het schokken van mijn drijvertje, nog voordat ik zelfs maar een belletje heb gezien. Een tweede vis komt opvallender dan de eerste richting het kleine voerplekje. De eerste kiest snel eieren voor zijn geld, pakt wat hij pakken kan en vertrekt. Hij had ook mijn haak te pakken.


Deze vis is sneller dan de eerste. Ik kan hem zien in het ondiepe heldere water, deze is wel van hooguit gemiddeld gewicht. Hij trekt zich niets aan van mijn voorzichtigheid. Sleurt meer dan tien meter lijn dwars door de plompen heen. Ik voel het trekken van rechts komen, maar de vis zit al links van mij. Probleem. Ik besluit er een uitdaging van te maken. Niet meer trekken nu, gewoon afwachten. De vis is het al snel zat, zwemt langzaam terug. Hij heeft zichzelf vermoeid met het vechten tegen het vlechtwerk dat hij zelf heeft gemaakt. Een specht begint te roffelen.
Opnieuw een plaatje. Nu zonder de zelfontspanner. Onding.


Het is negen uur. Een boer komt zijn stuk geploegde grond rijp maken voor een jaar maisteelt. Bij iedere gang verplaatsen de nog aanwezige vissen zich langzaam, bijna onmerkbaar richting het diepere water. Ik houd het voor gezien, wil vooral de boer niet tot last zijn, het is tenslotte zijn land. Licht verdoofd loop ik terug naar de auto.

zondag 19 april 2009

Polderkarper


Vandaag was het een mooie dag voor een kort uitstapje met het hele gezin. Kleine in de kinderwagen, moeder er trots achter en papa, die ook niet van gisteren is, zoekend naar tekens van leven in het water van de vantevoren zorgvuldig uitgezochte polder. Alleen de kat bleef thuis. Dit poldertje bezocht ik eind vorig jaar voor het eerst. Het waaide toen stevig, maar er was genoeg te zien. Er was de mooie poldersnoek, de eerste die ik ving met mijn toen net nieuwe Glass King vijfgrammer, een hele horde baarsjes, maar ook een karper van zeker 25 pond, een vis die ik toen en op die plek eigenlijk niet verwacht had.
Nu april al bijna voorbij is giert de karperkoorts vervelend persistent door mijn lichaam. Een jaarlijks terugkerend fenomeen is dat, alleen te stillen met het vissen op de sterkste vis die onze polders rijk is. Zoeken naar tekens van leven was niet nodig. Waar je normaal de gemiddelde wandelaar met een forse snoek of een stevige brasem in het gezicht moet slaan voordat hij de vis opmerkt, stonden vandaag mensen gebiologeerd te staren naar een waar spektakel. De voorns waren nog het minst duidelijk, die zullen wel niet gezien zijn, maar hele groepen ruisvoorns, helaas van hooguit gemiddelde lengte, waren druk bezig eieren te leggen tussen plukjes gras langs de slootkant. Net zoals ik het meer dan twintig jaar geleden al deed heb ik stiekem mijn hand even onder water gestoken, om de visjes te kunnen voelen en er één heel even vast te pakken en te bekijken.


Veel meer misbaar maakten de brasems. Door de voor mij niet al te gunstige stand van de zon kon ik de vissen moelijk zien, maar de puntige vinnen, en af en toe een flits van een kantelend visselijf maakten al gauw duidelijk dat de brasems druk aan het paaien waren. De meeste deelnemers aan deze opvallende orgie waren van een heel behoorlijk formaat, ik zag verschillende "vijftigers", en dan ook niet de kleinsten onder hen. Wat nog veel interessanter was waren echter de afgeronde staartlobben die soms even boven water kwamen: karper. Of die nu actief aan het paaien waren, of gewoon de brasems nazwommen om de eieren te kunnen eten was onduidelijk, maar dat ze er waren was natuurlijk al interessant genoeg.

Een paar pubers waren al bezig met wat ik ook direct had willen doen. Met licht materiaal probeerden ze iets van de feestvreugde mee te pikken. Zo midden op de dag gaf ik ze niet veel kans, iets wat waarschijnlijk ook tot de struinende vissers in de dop doordrong, want ze gaven al gauw op. Voor mij een mooi moment om het meegebrachte blikje mais tevoorschijn te halen (ik had al gezegd dat papa niet van gisteren is?). In een ondiepe sloot was een aantal karpers druk bezig met langzaam zwemmen en eten. Ze lieten zich nauwelijks storen door mijn gekruip, sterker nog, de inhoud van het blikje werd met enthousiasme geaccepteerd als een alternatief voor de veel te kleine brasemeitjes.
Ik heb zelden zo snel een maaltijd bereid en het resultaat naar binnen gewerkt. Echt veel tijd is er niet, maar een paar uurtjes meepikken moest kunnen. De gevoerde mais moest inmiddels wel weg zijn, en met een beetje mazzel hadden de vissen een uur of wat later alweer een beetje honger. Het is een klein kwartiertje rijden naar het industieterreintje waar je kunt parkeren. Van daar is het nog een minuut of tien lopen. De reis werd iets verlengd door een meneer in pak, die driftig met een papiertje zwaaide in de hoop mijn aandacht te trekken. Hij moest naar een feest van een kappersorganisatie, maar doordat hij slechts gebrekkig Nederlands sprak en bovendien geen bril had meegenomen was hij verdwaald. Ik heb hem naar zijn bestemming gebracht (tip voor het kappersbedrijf: geef je feest voortaan niet op zondagavond, op een donker en verlaten industieterrein, een zaaltje in de binnenstad kost je maar een paar knaken), en een kwartiertje later dan gepland kon ik de spullen voorzichtig uit de wagen trekken en de wandeling de polder in beginnen.


Overdag waaide het nog wat, maar met het zakken van de zon nam ook de windsterkte af. De karpers hielden zich aan hun kant van de afspraak; ze lagen nog keurig daar waar ik ze 's middags had achtergelaten. "Nico", mijn favoriete polderhengel, werd opgetuigd met een Mitchell 300 en een lijntje 24/00. Te stevig voor de ondiepe slootjes, maar broodnodig aan de andere kant van het smalle veldje, waar de plompenbedden al bijna volgroeid zijn. Net als vanmiddag werd mijn aanwezigheid niet zichtbaar irritant bevonden. De karpers in deze polder laten zich even wegzakken als ze onraad bespeuren, om vervolgens vrolijk verder te gaan met wat een karper allemaal doet op een dag. Het leek me een makkie: tien azende karpers op 50 vierkante meter water. Handje mais erin, pennetje erachteraan en wachten maar.

Daarin heb ik me al vaker vergist, dus toen ik na een half uur alleen nog maar lijnzwemmers had gehad, en geen aanbeet, vond ik dat niet eens zo erg. Om me heen werd de gekte alleen maar groter. De moderne karpervisser spreekt heel objectief over "activiteit". Activiteit is de juiste term gewoon niet, dit was pure kolder. Achter me zwom een dikke twintiger door een inhammetje van 20 centimeter diep. Zijn buik produceerde een langgerekt bellenspoor, terwijl zijn rug idioot hoog boven de waterspiegel uittorende. Vóór me zwommen vier kleinere vissen rondjes over mijn voerplek. In een andere sloot, die ik net kon zien sprongen twee karpers van gemiddeld formaat gelijktijdig hoog boven het water uit.

Het is een beetje mijn natuur, maar ik word erg rusteloos van alle bewegingen op zo'n avond. Ik ga erg twijfelen aan de geur van mijn aas, de plaatsing van het lood en de plek die ik heb uitgekozen. Uiteindelijk wint de twijfel het altijd van de luiheid. Na een uur heb ik voorzichtig mijn minder belangrijke spullen onder een struikje gelegd, en ben ik alleen met net, hengel en een bakje mais naar de plek gelopen waar ik de karpers zag springen. Karpers springen niet voor niets: bijna altijd doen ze dat als ze druk aan het eten zijn. De modder die ze tussen de kieuwen krijgen proberen ze op die manier kwijt te raken.


Het begint al een beetje donker te worden, en ik bepaal mijn laatste plekje puur op basis van een goede gok. Tussen de zichtbaar bewegende vissen in. Ik realiseer me dat ik waarschijnlijk op slechts de helft van de karperpopulatie zit te vissen. Naar verluid eten de mannetjes niet of nauwelijks als ze bezig zijn de vrouwtjes het hof te maken. Het wordt spannender nu het eindelijk echt avond wordt. De aanwezige vissen bewegen zich trager, lijken langer te blijven hangen in de buurt van eetbaar materiaal. Mijn pennetje trilt even, terwijl het wateroppervlak onberoerd blijft. Voorn misschien? Ik zak terug. Een kolkje naast mijn pennetje. Verderop een kabaal: een karper sprong. Het zelfgemaakte dobbertje richt zich plots op, komt vér boven water, en zakt weer. Dit herhaalt zich, terwijl het ding zichzelf lijkt voort te bewegen. Een vis is duidelijk bezig mijn voerplek korrel voor korrel leeg te eten, met mijn haak al in zijn bek. Ik sla. De vis hangt, en verzet zich bokkend. Hij is niet groot, maar de zachte glasvezel hengel kromt zich mooi. Het duurt nog enige minuten voor ik ga staan, het net in de hand. Een kleine maar sterke karper geeft zich gewonnen, voor eventjes. Een mannetje, dus ik heb toch op de hele populatie gevist