maandag 29 september 2008

goed snoekwater



Als je met meer mensen gaat vissen is het natuurlijk altijd leuk om even te kijken of het water waarin je gaat vissen ook iets op gaat leveren. We vissen dan wel niet om "de knikkers", maar het is toch leuker om wel iets te vangen dan om zonder vis te blijven. Wegens een vervelende verkoudheid kwam het er niet van om zelf te gaan kijken, maar gelukkig heeft de 's Gravenhaagse hengelsportvereniging van veel viswater beschrijvingen staan op haar website. De polders rond Reeuwijk lijken eruit te springen wat betreft de snoekstand. Tijdens een visstandonderzoek werden 45 snoeken gevangen langs slechts 2 kilometer oever. Het water waarin dat gebeurde zou vorige week het jachtgebied worden van drie lichtervissers: Ap, Harvey en ikzelf.
Harvey had alleen 's ochtends tijd, dus we begonnen al vroeg. Om acht uur waren we klaar om de mist in te gaan. Dat dat laatste nogal letterlijk genomen moest worden wisten we nog niet...

Van die 45 snoeken hebben we niets gezien, en zelfs de baarzen kwamen slechts aarzelend op de kant. De grootste vis van de dag was een verkeerd gehaakte brasem, door Harvey op de kant gebracht, en de enige snoek mocht Ap bijschrijven. Zoals altijd hebben we ons wel vermaakt, en dat is natuurlijk het belangrijkst. De foto's hieronder spreken verder voor zich.
Een vreselijk kromme hengel voor Harvey.
Het resultaat van een spannende dril.
Een prachtig getekende snoek, hij moet alleen nog een beetje groeien.

dinsdag 9 september 2008

Glass King spinhengel

Tijdens het vissen met anderen komen natuurlijk veel zaken ter sprake. De meeste daarvan hebben wel iets met onze hobby van doen. Over hengels hebben wij het bijvoorbeeld vaak. Iedere visser heeft eigen voorkeuren, en vooral verschillende ervaringen. Met Ap heb ik verschillende malen gesproken over lichte spinhengels. Ik bezit al bijna een jaar een zelfgebouwd ultralicht stokje. Dat hengeltje heeft bepaalde pluspunten, zoals zijn strakheid, laag eigen gewicht en geringe lengte, maar dat laatste pluspunt is tegelijk een aardig nadeel gebleken. Een pluspunt is het omdat je heel nauwkeurig kunt werpen over niet al te grote afstanden, en een nadeel omdat het zetten van een haak, zeker als een snoek de spinner eens greep, niet met de benodigde kracht kon gebeuren.

Twee broertjes, met heel verschillende eigenschappen.

Zowel door Ap als door andere lichtervissers werd mij aangeraden eens te gaan zoeken naar een vijfgrammer, bij voorkeur één van glasvezel. Die zijn nog gewoon nieuw te krijgen bij Fair Play, maar helaas gaan die mijn budget iets te boven. Gelukkig heb ik niets tegen oudere, goed gebruikte hengels. Een zoektocht van een paar weken leverde mij uiteindelijk een mogelijke vijfgrammer op. Arjen, amateurarcheoloog en karpervisser uit de buurt van Zaandam had een hele collectie oude hengels, gebouwd door Jan Schreiner, op Marktplaats gezet. Dit waren deels hengels die al onder de naam Fair Play werden verkocht, en deels hengels die nog iets ouder waren.

Arjen had twee vijfgrammers in de aanbieding, waarvan Ap er al één gekocht had toen ik langs ging om het aanbod te bekijken. Twijfelen heb ik niet gedaan. De hengel zag er nog heel best uit, en er viel zeker nog mee te vissen. Met zijn lengte van bijna 1 meter 70 is het ding, in vergelijking met mijn zelfbouwertje erg lang. Het lijkt erop dat er vele kilometers nylon door de geleideogen zijn gegaan, iets waar ik altijd even bij stilsta als ik een "nieuwe" gebruikte hengel vasthoud.

Misschien wel het leukst vind ik dat het hengeltje gebouwd is op basis van een Conolon blank. Mijn eigenbouwertje is ook op zo'n soort blankje afgebouwd, alleen is dat iets korter, en daardoor wat minder "zwabberig". Dat is ook het grootste verschil: mijn zelfgebouwde hengel is heel snel van actie, terwijl de Schreiner veel rustiger is. Dat wordt deels dus veroorzaakt door de extra lengte, en de daarmee gepaard gaande hogere massa van de blank zelf (denk maar aan een stuk staaldraad. Een kort stukje is heel stijf, maar een stuk van 20 meter lang gaat gaat zich bijna als touw gedragen). Een ander deel van die tragere actie is te wijten aan de afbouw: een bus, wat zwaardere hardverchroomde ogen en sierwikkelingen zorgen ook dat de massa van het geheel wat toeneemt, en daarmee de traagheid dus ook. Een leuk stukje over de vroegere glasvezelhengels die Jan bouwde is te vinden in één van de boekjes die hij eind zestiger jaren schreef. Hij beschrijft een trucje om een glasvezelblankje, zijn eerste, wat minder topactie te geven, zonder daarover in details te treden. Het trucje is bij nader inzien best goed te zien: Het topoog van deze hengel is naar verhouding heel klein, wat ervoor zorgt dat de overdreven topactie er inderdaad een beetje uit is.

Aan beide kanten water.

Gistermiddag had ik vrij, en natuurlijk moest de Glass King mee. Een poldertje net ten noorden van Gouda zou mijn jachtgebied worden. De weersvoorspelling was prima: het zou droog worden, met weinig wind bovendien. Bij het KNMI moet iemand iets aan zijn ogen doen geloof ik, want droog was het eigenlijk pas laat in de middag, en het waaide hard genoeg om echt op te moeten passen op sommige gladde kantjes. Gelukkig is deze polder gelegen rond een heel oud winterdijkje. Langs beide kanten van het drie meter brede weggetje ligt water, en het is dan ook mogelijk om bijna altijd wel met de wind in de rug te vissen. Secuur werpen kun je dan alsnog wel vergeten, maar ver werpen is geen echt probleem meer.

Uitzicht op één van de vele zijsloten.

Omdat het zo onstuimig was heb ik de grootste spinner die nog redelijk te vissen is op een vijfgrammer gemonteerd. Een echt minispinnertje zou verloren zijn gegaan in het klotsende water. Tot mijn grote vreugde was het water, op enkele plompenbedden na, plantvrij, en nog vrij diep bovendien. Daardoor kon ik veel worpen maken en zoeken naar de snoeken, die hier ongetwijfeld in redelijke hoeveelheden zullen voorkomen. Ik was nog net niet uit mijn hemd gewaaid toen mijn spinnertje gegrepen werd door een snoek van redelijke afmetingen. Het werd een traag gevecht, waarbij het oude glasvezel deed waarom het zo geroemd wordt: meebuigen. De snoek op zijn beurt zocht zijn heenkomen in de plompen voor mijn voeten, waardoor hij, zonder echt moe te worden, telkens net buiten mijn bereik bleef. Alles verliep heerlijk rustig, en na een aantal minuten lag een prachtige snoek van 67 centimeter op de kant. Geen echte krokodil misschien, maar het spektakel maakte alles goed.

Een prachtige snoek, echt een mooie eersteling .

Bij een bruggetje stond nogal wat stroming: een gemaaltje was een deel van de inhoud van de polder de Gouwe aan het inpompen. Dit was nou echt een typische baarsplek, met paaltjes, beton en afwisselend snel en langzaam stromend water. Met de grote spinner ging het al heel aardig: bijna iedere worp leverde een aanbeet op. Toen ik een kleiner spinnertje monteerde werden die aanbeten ook verzilverd, en met acht baarsjes in een kwartier mocht ik helemaal niet klagen.

De baarzen waren ook van de partij.

Het laatste uurtje heb ik in Gouda doorgebracht, waar het veel minder hard waaide, maar waar ook de activiteit van vissen wat minder was. Een tweetal baarzen werd nog aan de score toegevoegd, en net toen ik wilde stoppen verspeelde ik een aardige snoek op een ietwat stomme manier. Ik dacht dat ik vuil gehaakt had, en ik was al blij dat dat vuil meegaf. Pas toen het vuil terugzwom zag ik mijn fout in: niet slaan kan je vis kosten. Een prachtige snoek, wat groter dan de vis die ik wel ving, rolde even om zijn as. Het spinnertje was gelost, en de snoek heb ik niet meer gezien. Jammer, maar wel bemoedigend. Kennelijk is ook hier grotere snoek te vangen.

Een broekbosje met voldoende verstopplaatsen voor roofvissen.

De Glass King is een prima hengel, voor snoek veel beter geschikt dan mijn zelfgebouwde hengel. Die zal ik echter niet afdanken, omdat het vissen op polderbaarsjes met een vijfgrammer gewoon niet echt veel sport oplevert.

donderdag 4 september 2008

Karpervissen - Jan de Winter


Voor een hele generatie karpervissers bestaat er eigenlijk maar één karperboek: Karpervissen, van Jan Baptiste de Winter. De eerste druk ervan kwam uit in 1969, en een behoorlijk herziene druk zag het licht in 1979. Mijn eigen exemplaar behoort tot die laatste druk. Ik kreeg het cadeau van de hengelsportwinkelier bij wie ik op dertienjarige leeftijd mijn eerste karperhengel kocht. Het boek was toen al elf jaar oud, en ik vermoed een beetje dat het een echte winkeldochter was.

Over dit boek schrijven is een beetje lastig. Er is al ontzettend veel over het boek verteld, evenals over De Winter, en het lijkt me daarom niet nodig een opsomming van de inhoud te geven. Wat mij veel leuker lijkt is opschrijven wat ik aan het boek gehad heb en welk gevoel het lezen ervan bij mij teweeg brengt.

Jan neemt de onervaren visser bijna mee naar de waterkant. Hij vertelt verhalen, afgewisseld met informatie over systemen en wetenswaardigheden over de vis en zijn natuurlijke leefomgeving. Het boek begint echter klassiek, met een beschrijving van de biologie van de karper, en een uiteenzetting van de ideeën die Jan had over de wenselijkheid van het kweken van "verbeterde" karpers. Binnen de Karperstudiegroep Nederland, opgericht door een klein aantal fanatieke karpervissers, waaronder De Winter zelf, was in de beginjaren veel strijd omtrent dat punt. Jan en verschillende gelijkgestemden waren van mening dat de enige "echte" karper de in Noord-Holland veel voorkomende boerenkarper was, terwijl anderen vonden dat er vooral veel snel groeiende karper moest worden uitgezet. Echt gezellig was dat allemaal niet, en het is waarschijnlijk dat Jan onder andere deze ruzies bedoelt wanneer hij in het voorwoord van de tweede druk schrijft dat hij een tijdlang niet echt met vissen bezig is geweest. Onbewust heeft deze discussie ook mij beïnvloed. Ik heb lange tijd geen andere karperfoto's gezien dan die welke afgedrukt stonden in Karpervissen, 200 karpertips en andere literatuur uit die periode. Het is dan ook niet vreemd dat ik liever een slanke snelle schubkarper zie, dan een uitgezakt zoetwatervarkentje.

Het hoofdstuk over hengels heb ik vaak, heel vaak doorgelezen. Zoals gezegd kreeg ik het boek cadeau toen ik mijn eerste hengel kocht, en ik denk dat ik bevestiging zocht. Mijn hengel moest natuurlijk wel voldoen aan de eisen die door de Grote Namen van toen werden gesteld aan het materiaal. Later heb ik het vooral gelezen als een soort historisch werk: omdat De Winter best diep ingaat op de eigenschappen die volgens hem een karperhengel moest hebben weet je ook wat toen de staat van de techniek op hengelbouwgebied was. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een lang verhaal over de totstandkoming van een tweetal hengels: de Nico de Boer en de Jan de Winter karperhengels. Niet zonder trots vermeldt Jan dat dat heel goede hengels zijn, misschien wel de beste die ooit uit glasvezel gemaakt zijn. Meer dan tien jaar nadat ik het boek voor het eerst opensloeg kreeg ik een Nico de Boer karperhengel in mijn bezit, en hoewel ik moet zeggen dat sommige pluspunten enigszins overdreven waren, is dit wel de hengel waarnaar ik het vaakst grijp. Verder is het verhaal over Dirk de Vries, onze eigen pionier, na vele malen herlezen nog steeds bijzonder boeiend.

"Enige vangsten" was mijn volgende favoriete hoofdstuk. In beginsel las ik het in de hoop te leren hoe het moest, en terugkijkend denk ik dat juist dit hoofdstuk mij als visser het meest gevormd heeft. Inmiddels kan ik het met herkenning lezen. Vele karpers verder heb ik mijn eigen ervaringen opgedaan, waarvan sommige gelijkwaardig aan die uit de verhalen van Jan. Zijn oog voor de sfeer van het vissen, de terechte vergelijking met de jacht en de daarbijhorende gemoedstoestand zijn in dit hoofdstuk het duidelijkst te lezen. Ze worden in andere hoofdstukken wel explicieter genoemd, maar theorie over gedrag en emotie is toch moeilijker te verwerken dan het lezen van een verhaal waarin deze zaken een rol spelen.

Zonder Karpervissen was ik misschien wel een heel ander soort visser geworden. Waarschijnlijk was ik ook dan wel fanatiek en enthousiast gebleven, maar ik ben toch heel blij dat Jan mij middels zijn woorden meenam naar "zijn" boerenkarpers. Hij wist van het vissen iets magisch te maken. Ponden en centimeters spelen nauwelijks een rol, het ging hem om de beleving, het terug gaan in de natuur, in plaats van terug gaan naar die natuur, zoals hij Rousseau citeert. Het respect voor de omgeving, die iedere visser zou moeten hebben, werd door hem op alle mogelijke manieren duidelijk gemaakt. Zijn visserij was niet gekunsteld maar functioneel, en vooral gericht op het proces van goed (zowel mentaal als praktisch) vissen, in plaats van zo veel mogelijk te vangen. Ik ben Jan dan ook dankbaar. Lang heb ik gehoopt hem eens te ontmoeten, totdat mijn oog eens viel op een zinnetje in een hengelsporttijdschrift waarin werd gesproken over "wijlen Jan de Winter". Dat moment herinner ik me nog steeds. Echte idolen heb ik nooit gehad, maar Jan had ik graag een keer persoonlijk bedankt.




maandag 1 september 2008

Het dilemma van de generalist

Specialisatie is niet altijd de beste weg naar succes. Als je geen karpers kunt vinden, ben je als karpervisser nergens, en als de sloten zwaar begroeid zijn met alle mogelijke soorten planten komt er van spinnen weer weinig terecht. Proberen een klein droog vliegje te werpen met windkracht 6 is ook al gekkenwerk. Daarom houden veel vissers er een gespleten persoonlijkheid op na. De één combineert het vissen met groot kunstaas vanuit de boot met het statisch vissen met dood aas, en ander vist met vastloodsystemen op karper, en gaat in de winter met een jerkbaithengel de snoek achterna.

De plek blijft even mooi, maar de omstandigheden veranderen.

De meeste lichtervissers kiezen voor een combinatie van het vissen met een lichte werphengel en een pennetje op karper, of soms brasem, en actief vissen met spinnertjes of kunstvliegen. Dat geeft ons de mogelijkheid bijna het hele jaar door te vissen op een manier die ons bevredigt, maar af en toe conflicteren onze passies...

Met het pennetje vissen in de zomer is een bijna meditatieve bezigheid.

Tweemaal per jaar, eerst in het vroege voorjaar, en daarna nog eens in het najaar, zien wij ons genoodzaakt een keuze te maken tussen twee gelijkwaardige takken van de sportvisserij. Terwijl de snoeken nog uitbundig jagen, de zon waterig schijnt en waterplanten tot een ver verleden lijken te horen kunnen we de neiging een karperhengel op te pakken maar nauwelijks onderdrukken. De herinnering aan zwoele avonden, kromme hengels en wegzeilende dobbertjes maakt dat we bijna niet kunnen wachten tot het eindelijk weer warm genoeg is om een dag lang stil te zitten en te hopen op dat kortstondige moment van hevigheid. Een wegsprintende karper, de eeuwig geroemde gierende slip en natuurlijk de knikkende knieën als het eens bijna misgaat. Daarom kun je, terwijl geen zinnig mens zich nog vrijwillig zelfs maar in de tuin begeeft, de bevlogen karpervissers aantreffen langs de waterkant. Rillend van de kou, speurend naar tekenen van leven en niet zelden met een grote lach op het gezicht, zeker als het eens meezit.

Gevangen in oktober, toen het eigenlijk al te koud was om lekker te kunnen zitten

Als de blaadjes aan de bomen donkergroen worden, en de wilgen zelfs al wat bruin, komt het moment dat het opnieuw gaat kriebelen. We vangen onze karpers, maar we zien vaak genoeg vanuit onze ooghoeken de voorntjes opspringen, wegvuchtend voor gevaar van beneden. Het waait wat harder, en de temperatuur daalt geleidelijk, zodat het af en toe zelfs wat onbehaaglijk wordt. De geur van het land verandert weer. De zware lucht van bloeiende bermen is bijna verdwenen, en die van dood hout komt ervoor in de plaats. Wederom is daar het dilemma: wat te doen met een visdag die logischerwijs niet langer kan duren dan anders? Als je een karperhengel meeneemt zie je overal de roofvis jagen, en wanneer je een spinhengel ter hand neemt zwaaien de karperstaarten uitdagend boven water.

Eén van de allereerste baarsjes van dit jaar.

Toch denk ik dat juist deze overgangsperioden, waarin we voor de moeilijke keuze staan een bepaald plan te trekken voor een visdag het plezier in het vissen in het algemeen ten goede komt. Je wordt je veel bewuster van de wisseling van de seizoenen en het gedrag van de vissen, vogels en insekten. De uitgelatenheid waarmee ik mijn eerste karperdag dit jaar vierde in het bijzijn van Ap, Peter, Frits, Bas en Dale is dezelfde als die waarmee ik dit jaar mijn eerste baarsjes ving aan een klein zelfgemaakt spinnertje. Ik weet nu al zeker dat ik volgend jaar weer vol frisse moed de karper achterna ga, maar voor dit jaar is dat (bijna) over.

Een vreemde dag

Karpers jennen in Gouda, zo begon ik vorige week mijn vraag op lichtervissen. Ik was benieuwd of er meer mensen geinteresseerd waren om in de buurt van mijn woonplaats te proberen nog wat laatste graantjes van het karperseizoen mee te pikken. Ap was (natuurlijk) van de partij, en ook Harvey, een nieuw lid van lichtervissen, was wel te porren voor een ochtendje karpervissen. De beoogde plek vond ik twee weken geleden al, en het viel me op dat er erg veel karper rondzwom. De karpers waren toen zichtbaar aanwezig doordat ze veel voor mij uitzwommen. Ik weet dat gedrag aan mijn aanwezigheid, de vissen probeerden me een beetje te ontlopen. Ze waren niet zichtbaar geschrokken, waardoor ik me bedacht dat ze waarschijnlijk niet vaak bevist waren.
Gisterochtend om zes uur waren we aanwezig. Harvey was er het eerst, ik zag hem al lopen toen ik aan kwam fietsen. Ap parkeerde vijf minuten later zijn BMW naast de andere grote Duitse auto's die de nieuwe villabewoners van A naar B brengen. Er werden natuurlijk, voordat we op weg konden naar onze stek, nog wat anekdotes en stukjes nuttige informatie uitgewisseld, passende hengels gekozen en tassen herschikt. Mijn spinspulletjes kon ik bij Ap in de wagen stallen, zodat ik niet telkens met twee uitrustingen zou hoeven sjouwen.

Twee lichtervissers in het gras.

De ingang naar de weilandjes, die deels verruigd zijn en alleen worden begraasd door wat schapen was al gauw bereikt, en het uitzicht was veelbelovend. Een mooie karper vertrok richting horizon, een brede boeggolf voor zich uit stuwend. Verderop was meer activiteit al zichtbaar in het eerste ochtendlicht. We begonnen dan ook met een groot optimisme aan het optuigen van onze hengels. Het leek een heel normale karperdag te gaan worden: Ap mopperde op de planten die de bodem deels bedekken, ik rookte om wakker te worden en Harvey zat rustig te kijken naar zijn pennetje. We werden echter toch al gauw ingehaald door de realiteit. De karpers stopten namelijk niet met rondjes zwemmen. Een verklaring voor dit gedrag konden wij geen van drieën bedenken, het gebeurde gewoon. Op hoge snelheid zwommen ze voorbij, zonder ergens te stoppen om te eten.

Karpersporen

Het is me tijdens de ochtend nog gelukt om een brasem te vangen, en Harvey en Ap hebben beiden een vis gemist, maar uiteindelijk hebben we van de karpers bijzonder weinig last gehad. Helaas moest Harvey ons al vroeg in de middag verlaten omdat hij later op de dag moest werken.



Ap en ik hebben de warmste uren van de dag doorgebracht met het ultralichte spinhengeltje. Dat was niet heel kansrijk met die hitte, maar een enkele ruisvoorn maakte in ieder geval mijn dag een beetje goed. Voor het spinnen overdag zullen we nog even op beter tijden moeten wachten. Met een beetje geluk kunnen we over een week of wat al de hele dag gericht achter onze polderrovers aan met zeer licht materiaal, een verslaving waaraan bijna alle Lichtervissers leiden.
Een grove maar zwaar beschadigde ruisvoorn. Zou hij ontsnapt zijn aan een Aalscholver?

De avond hebben we wederom doorgebracht met kijken naar ogenschijnlijk onvangbare karpers. Beiden vingen we nog een brasem, zodat Ap gelukkig niet geheel visloos bleef. We hadden er allebei ook vrede mee; de dag was prachtig, de omgeving evenzo, en die karpers zien we allebei als een uitdaging, en niet als een mislukking. Ap was zelfs al plannen aan het maken om nog binnen een week terug te komen. Ik kan hem geen ongelijk geven...
Twee "gelukkige" brasemvangers. Ap probeert zijn lijn te ontdoen van stukjes brasemslijm.