maandag 13 juli 2009

Vlokdobbers

Joop verspeelde toen wij samen de winde achter de schubben gingen een vlokdobbertje, nog gemaakt door dobberbouwlegende Leo Besters. Het dingetje was gelukkig tussen de stenen gedreven, dus met een klein beetje klimmen kon ik het redden. Joop vond dat ik het maar mee naar huis moest nemen. Dat heb ik gedaan, maar niet om de vlokdobber aan mijn verzameling toe te voegen. Mijn idee was om er snel een flink aantal kopieën van te maken, zodat niet alleen ik, maar ook anderen in de toekomst nog met deze mooie vinding kunnen vissen. Het origineel mag binnenkort weer bij Joop in de kast mooi gaan zijn tussen alle andere hengelsportbijzonderheden in zijn hobbyruimte.

De ouderwetse vlokdobber is in wezen een simpel ding. Een bolknakje met een vlakke bovenkant, het enige bijzondere is het vernieuwende van het ontwerp en de kleur van het dobbertje. Van balsa heb ik al snel een aantal gelijkvormige sigaartjes gevormd en de holle antenne die zo kenmerkend is voor alle latere vlokdobbers is gemaakt van de stokjes van wattenstaafjes.

De oranje en gele verf zijn me wel bekend, die gebruik ik al langer voor andere pennen, de zwarte verf lijkt me erg op schoolbordenverf. Een klein experimentje bevestigt dat. Het origineel staat precies goed met 1 SSG-loodje (1,5 gram) dus dat zet ik alvast op de dobbertjes. Ik moet nog wel iets verzinnen op de combinatie van gele verf en oranje verf. Nu liepen ze, zelfs na 24 uur droogtijd, nog in elkaar over. Misschien helpt tussentijds schuren nog wel. Dat zal de volgende keer blijken, maar vooralsnog ben ik het na een aantal pogingen best eens met de manier waarop ze gekleurd zijn. Ik zal de verf nog iets verdunnen, en dan zijn mijn namaaksels waarschijnlijk niet meer van de echte te onderscheiden.

Gisteravond heb ik ze even getest. Al snel bleek dat ik toch iets anders te werk ben gegaan dan Besters. Mijn dobbertjes kunnen maar net aan boven blijven met 1,5 gram loodbezwaring. Het kan zijn dat mijn balsa een iets grotere dichtheid heeft, of dat de laag schoolbordenverf bij mij door het dopen wat dikker is geweest. De volgende serie moet ik dus een heel klein beetje dikker of langer maken, maar dat is niet zo'n probleem. Wat wél fijn is, is dat ik met anderhalve gram lood, een dobbertje en een vlok brood meer dan 20 meter kan werpen.

De windes laten zich overal goed zien. Ze gedragen zich een klein beetje als dolfijnen: ze doorklieven het oppervlak eerst met de kop en vervolgens zie je de rug en als laatste de staart. Ik bedenk me dat het toch niet vreselijk moeilijk moet zijn om ze te vangen, maar dat valt toch nog vies tegen. Gestrooide korsten worden binnen de tijd die ik nodig heb om mijn haak van aas te voorzien al gekaapt door meeuwen, die als bakstenen lijken te ontstaan uit het niets. Met maden bereik ik helemaal geen jota en een vlok wordt ook met rust gelaten.
Een ruisvoorn zwemt zichtbaar onder het oppervlak voor de plompen langs. Ik trek de dot maden tot vlak voor zijn neus en de vis doet precies wat ik hoop. Hij zuigt de toch niet kleine hoeveelheid aas snel naarbinnen en vervolgt zijn weg. Van de dobber heeft hij geen last. Ik heb op mijn beurt weinig moeite met de vis, die 26 centimeter lang is. Best een aardige voorn, maar aan een vijfgrammer is het geen waardige partij.


Een winde van nog geen 15 centimeter weet ik wat later nog te haken. Die kan helemaal niet laten zien wat hij waard is, maar ik hoorde hem nog wel zachtjes zeggen dat hij zijn moeder wel ging roepen...

dinsdag 7 juli 2009

trotten, vlokken en hitte

Het is kwart voor vier als de wekker gaat. Zoals gebruikelijk op dergelijke tijdstippen probeer ik wakker te worden met een korte nogal koude douche en een bak sterke koffie, maar zoals altijd lukt dat maar half. Een hele bos hengels, tassen en andere spullen staat beneden klaar om in de auto gezet te worden. We (Ap, Hans, Wim, Harvey en ikzelf) gaan vandaag vissen in de Kromme Rijn, de oude hoofdloop van de Rijn, die vroeger de noordgrens van het Romeinse Rijk vormde. Van zijn vroegere glorie is niet heel veel meer over nadat in de twaalfde eeuw besloten werd dat de Lek de nieuwe hoofdwaterweg zou gaan vormen, maar het is nog steeds een mooi riviertje. Het stroomt redelijk snel en er zitten, onder andere dankzij de inspanningen van Wim, verschillende stroomminnende soorten in, waaronder kopvoorn en (sporadisch gevangen) barbeel.

Ik ben de laatste die arriveert. Er is nog even tijd voor een sigaret en een korte kennismaking met Hans en Wim, die ik nog nooit eerder had ontmoet. Vervolgens rijden we in colonne naar de eerste plek van de dag. Hier gaan we eerst rustig verder met kletsen en het bewonderen van elkaars materiaal. Wim overhandigt mij een 9-voets blankje, ideaal voor het maken van een lichte lange hengel voor winde, brasem en andere witvis. De toon van de dag is ook al goed gezet: lekker ongedwongen vissen, praten en genieten.
Ik had me van tevoren wel een beetje een voorstelling gemaakt van het uiterlijk van de rivier, maar die was toch niet helemaal correct. Het water is, met ruim anderhalve meter, veel dieper dan ik had verwacht. Het stroomt er ook zó snel dat de pogingen van Ap om snoek te vangen met een streamer niet heel kansrijk lijken. Ik probeer voor het eerst te 'trotten'. Een zelfgemaakte Avondobber naar Engels voorbeeld laat ik, licht geremd, door de stroming meevoeren. De professional zou hier een centrepin voor hebben gebruikt in plaats van een molen, maar gelukkig voor mij schijnt ook een Mitchell 300 nog best geschikt. Die 'pin' komt nog wel eens misschien, voorlopig vind ik het toch wel een dure grap. na met enige moeite de diepte te hebben bepaald laat ik mijn spullen te water. Ik zie wel wat kleine vis, en soms zelfs bellen die sterk aan brasembellen doen denken, maar mijn aas wordt genegeerd, evenals dat van de anderen. Alleen Harvey presteert het om de ochtend te redden en een voorn te vangen.
Omdat de vangsten niet je van het zijn overleggen we over een kleine verhuizing. Wim neemt ons mee naar een vaart die nauwelijks stroomt, en waarin ook redelijk wat gele plomp en riet staat. Ap gaat na aankomst vrolijk verder met zijn streamer, de rest besluit een pennetje te monteren om vervolgens op de bodem op karper, zeelt en brasem te gaan vissen. Ik heb goede hoop op ruisvoorn van baksteenformaat, dus voor mij wordt het een lichte spinhengel met een vlokdobbertje. De eerste voorn is er na de eerste worp al uit. Niet uit de vaart overigens, maar uit een onooglijk slootje ernaast. Nummer twee volgt de eerste snel, maar dan vind ik ook dat er beter gevist kan worden op groot wild.

De temperatuur is inmiddels hoog opgelopen, de wind is vrijwel afwezig en het water ligt er stil en open bij. Wat mij betreft zijn dat uitstekende omstandigheden om vis onder het oppervlak te treffen, maar daarin blijk ik me flink te vergissen. Een paar kleine ruisvoorns zie ik, en iets waarvan ik me nog steeds afvraag of het alver of roofblei is geweest. Eén exemplaar is veel te groot voor een alver, dus misschien was het toch een roofblei. Vangen deed ik hem niet. Harvey heeft een plek gevonden in de schaduw van een boom. Hij probeert, met één van de twee prachtige Fair Play hengels die hij mee heeft genomen een karper te vangen. Ap is naast hem in de schaduw gaan zitten, en ik doe even mee.

Terug bij Wim en Hans, die niet ver hebben gelopen hoor ik dat zij nog niets hebben gevangen. Ik besluit het aan de andere kant nog even te proberen. Twee karpervissers zien eruit als vissen op het droge. Ze hebben het warm en op een paar brasems na hebben ze niet veel gezien. Het vlokvissen laat ik voor wat het is. Met een spinnertje wil ik wel een baarsje vangen, ze jagen soms zichtbaar langs de planten. Helaas lukt dat niet. Wim en Hans staan gezellig met Ap te keuvelen als ik terug kom. We eten een eitje, drinken wat kokend heet water en bedenken ons wat de andere plannen nog gaan zijn. Ik haal Harvey alvast maar op. Als jongste deelnemer heb ik weinig in te brengen: lopen zal ik. Gelukkig vindt ook Harvey het prima om nog even te verkassen, terug naar de Kromme Rijn, maar dan een plek met een wat ander karakter dan de eerste.

Op onze derde stek staan wat meer planten in het water, en er staan bomen langs de kant die deels over het riviertje heen groeien. Naar insekten stijgende vissen geven de burger nog wat moed. Harvey kiest een plek vlak bij de kant, waar hij zijn pennetje kan laten zakken zonder dat het direct meegevoerd wordt. Ik probeer weer te trotten op verschillende dieptes samen met Hans, en Ap en Wim gaan vlokkend aan de gang. Hans is de eerste die succes heeft met een "dikke vette brasem". Al snel staan we met zijn vieren op een brug, de hengels in de hand en af en toe wat voer werpend te kijken naar dobbers die we stil proberen te houden door het lood op de bodem te laten zakken. Een wat onorthodoxe manier van vissen, maar het werkt wel. Wim vangt vis, Hans vangt er nog een voorn en een blei bij, en ik hetzelfde. Gelukkig vindt iedereen het wel prima zo. We maken opmerkingen naar mensen in bootjes, we kletsen en we maken grappen over meervallen en andere watermonsters als ik weer eens vastzit aan een flink obstakel vlak onder me. De barbeel waarop ik een beetje gehoopt heb is helaas uitgebleven, de kopvoorns hebben we ook niet gezien, maar een lekkere dag uit was het zeker.
Wim, bedankt voor een mooie dag in het Utrechtse water, ik kom zeker nog eens terug.